bespotting in English

bespotting [bəspɔtiŋ] derision, mockery, ridicule

Sentence patterns related to "bespotting"

1. Hij ziet deze bespotting.

2. Vergelijkbaar met bespotting is een geest van cynisme.

3. Kochs vader besluit ‘eensgezind’ te blijven met medeheiligen ondanks bespotting.

4. Iemand die denkt dat hij zijn drinken voor God kan verbergen, verdient bespotting.

5. Vervolging doet zich in vele vormen voor: bespotting, intimidatie, pesterij, uitsluiting en isolement, of haat.

6. Er zijn veel andere redenen genoemd — van leerstellige meningsverschillen onder volwassenen tot bespotting, plagerij en uitsluiting door jongeren.

7. Dus nam hij de bespotting in zich op als iemand die met volle teugen zijn dorst lest.

8. Orthodoxe theologiestudenten en hun hoogleraren noemden de vertaling „een bespotting van de waardevolste relikwie van de natie”, een ontheiliging van de Heilige Schrift.

9. „Dwaas zijn zij die van schuld een bespotting maken,” merkt de koning van Israël op, „maar onder de oprechten is overeenstemming” (Spreuken 14:9).